Door Duisternis Tot Licht/Nota over het onderwijs
BESCHOUWINGEN VAN RADEN ADJENG KARTINI,
NEERGELEGD IN EENE NOTA MET HET OPSCHRIFT:
GEEF DEN JAVAAN OPVOEDING!
Japara, Januari 1903.
Is het absoluut onmogelijk een volk van 27 millioen zielen ineens op te voeden, niet alzoo om voorloopig de bovenste lagen er van zóó op te voeden en te ontwikkelen, dat zij de onderstaanden tot zegen worden. Het volk is innig verknocht aan zijnen adel; wat van dezen uitgaat, vindt makkelijk ingang bij het eerste. Welk profijt heeft men van deze omstandigheid getrokken, die gelukkig kàn zijn voor àlle partijen, èn Regeering, èn adel, èn volk?
Tot dusver vrijwel alleen om er de rust van den Staat mee te verzekeren, en dat de inkomsten geregeld binnenkomen! De Staat en de adel profiteeren er van, maar wat heeft het volk zelf er aan?—Wat heeft het volk aan zijn hoog vereerden adel, dien het Gouvernement gebruikt om over hen te regeeren? Tot dusver niets, of dan maar bitter weinig goeds, veeleer nadeel als de adel eens misbruik maakt van zijne macht, wat nog geen hooge uitzondering is.
Dit moet veranderen, de adel moet de volksvergoding verdienen, haar waard worden, wat het volk tot onberekenbaar nut zal strekken.
Daartoe moet de Regeering den adel brengen, en daartoe kan men alléén komen, door den adel eene degelijke opvoeding te geven, eene, die niet uitsluitend is gebaseerd op verstandelijke ontwikkeling, maar waarbij ook wel degelijk gelet wordt op karaktervorming.
Dit punt houde men in 't oog bij alle den Javaan te verstrekken onderwijs!
Men beweert dat door het eene het andere van zelf komt, door verstandelijke ontwikkeling het gemoed vanzelf beschaafd,[Pg 354] veredeld wordt. De voorbeelden zijn zonder tal, die bewijzen, dat hooge intellectueele ontwikkeling nog volstrekt geen brevet is voor zedelijke superioriteit!
En men mag dezulken, wier gemoed, ondanks hun schitterend intellect, ruw, onbeschaafd is gebleven, niet hard vallen; meestal toch ligt het niet aan henzelve, maar aan hunne opvoeding. Men had de uiterste zorg gedragen voor hunne verstandelijke ontwikkeling, maar wat had men gedaan aan hunne karaktervorming? Niets! Zonder zedelijke vorming zou 't beste onderwijs niet die vruchten kunnen dragen, welke men er van zou kunnen verwachten.
En de Inlandsche maatschappij heeft zóózeer noodig een beteren zedelijken grond, zonder welken de maatregelen der Regeeringen, hoe goed ook gemeend, zoo niet geheel schipbreuk moeten lijden, dan toch slechts povere resultaten opleveren. Men verbetere derhalve de zedelijke grondslagen der Inlandsche maatschappij; is een degelijke zedelijke basis er eenmaal gelegd en gevormd, dan zal men met het meeste succes kunnen voortbouwen en zaaien.
Dat de vrouw bij de zedelijke vorming der maatschappij eene groote taak te vervullen heeft, wie zal het ontkennen? Zij, juist zij is er de aangewezen persoon voor; zij kan veel, zoo niet 't meest bijdragen tot het verhoogen van het zedelijk peil der maatschappij. De natuur zelf heeft háár die taak aangewezen. Als moeder is zij de eerste opvoedster van het menschdom; aan háár schoot leert het kind 't allereerst voelen, denken, spreken; en in de meeste gevallen is deze allervroegste opvoeding niet zonder beteekenis voor het geheele leven. Het is de moederhand, die in 't menschenhart 't allereerst de kiemen legt van deugden en ondeugden, welke den mensch niet zelden 't geheele leven door bijblijven. Niet zonder grond spreekt men van deugden en ondeugden met de moedermelk ingezogen. En hoè kunnen nu Javaansche moeders hare kinderen opvoeden, als zij zelf zijn onopgevoed? Nooit zal de beschaving, ontwikkeling van het Javaansche volk krachtig kunnen voortschrijden, indien de vrouw daarbij ten achter blijft, er géén taak te vervullen heeft.
Ontwikkel de Javaansche vrouw naar hart en verstand, en men zal flinke medearbeidsters hebben gevonden voor het schoone reuzenwerk: de beschaving van een volk van[Pg 355] millioenen! Geef Java flinke, verstandige moeders, en de beschaving, opheffing van één volk is maar een quaestie van tijd!
Voorloopig voed op, onderwijs de dochters van den adel; van hier moet de beschaving uitgaan tot het volk; vorm haar tot flinke, verstandige, degelijke moeders, en zij zullen krachtig de beschaving verbreiden onder haar volk. Op hare kinderen zullen zij hare beschaving en ontwikkeling voortplanten; hare dochters, die weder moeders zullen zijn; haar zoons, die geroepen zullen worden mede te waken over het wel en wee van 't volk. En nog op tal van andere wijzen zullen zij als beschaafden naar den geest en 't hart èn haar volk èn hare omgeving tot nut kunnen strekken.
Voor zoover bekend, is de tegenwoordige Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid de eenige Regeeringspersoon, die aandacht heeft geschonken aan de beteekenis der vrouw in de ontwikkeling van het Javaansche volk, en die in die richting ook stappen heeft gedaan.
Helaas! zijne pogingen hebben schipbreuk geleden, en wel door den onwil der personen zelf, aan wie dat zegenwerk zou ten goede komen en tegelijk aan heel het Javaansche volk. De Regenten, wier advies in deze werd gevraagd, achtten over 't algemeen, den tijd nog niet gekomen om voor dochters van Inlandsche hoofden en andere grooten scholen op te richten.
Doch wat ziet men in de practijk? De Regenten, die zulks adviseerden, achten voor hun dochters den tijd wèl gekomen, om eene verlichtende opvoeding te ontvangen, en geven haar die. De quaestie is: nu de Europeesche opvoeding nog niet algemeen is, in 't bijzonder voor Inlandsche meisjes, wil ieder voor zichzelf, zéér gaarne zijne kinderen 't beste onderwijs geven, dat er te krijgen is, maar het niet aan anderen aanbevelen, of 't bij anderen aanmoedigen, omdat men zelf gráág ontwikkeld is, doch niet gaarne ziet, dat anderen het óók zijn.
Werden er nu scholen geopend, ieder zou er zijne kinderen naar toe zenden, en zij zouden dan dezelfde ontwikkeling krijgen, waarvan men gráág de eenige bezitter zou blijven.
Teekenend is wat een voornaam, ontwikkeld Inlandsch hoofd, naar aanleiding daarvan zegt: "de Javaan, in 't bijzonder de aristocratie, wil voor zichzelf zéér gaarne witte rijst op tafel hebben, die hij anderen niet gunt; voor die anderen is roode rijst goed genoeg."[Pg 356]
"Houd de menigte dom, dan heeft men de macht in handen!" zou de leuze kunnen heeten van menig, menig hooggeplaatste, die met leede oogen aanziet, dat óók anderen naar kennis en ontwikkeling streven.
Het is bekend, dat menige "doekoen" (Inlandsche geneeskundige) een geheim middel wetende voor de een of andere kwaal, zijn geheim meenam in 't graf, zelfs aan eigen kinderen 't niet willende toevertrouwen. Het solidariteitsgevoel ontbreekt ten eenenmale in de Inlandsche maatschappij, en men heeft dit daar zéér noodig aan te kweeken, zonder hetwelk vooruitgang van een geheel volk onmogelijk is.
Dat, het-beste-alleen-voor-zichzelf-willen-hebben-en-'t-beschouwen-als-goed-recht, spruit bij de aristocratie voort uit een diep geworteld dwaalbegrip, dat de adel absoluut béter mensch, een wezen van hooger orde is, dan 't volk, en als zoodanig 't recht hebbend op 't beste van alles! Tot 't uitroeien dier begrippen, die remmend werken op den vooruitgang, kunnen wéér de moeders ontzaglijk veel doen. En instede daarvan juicht nu de adellijke moeder haar kind toe, wanneer 't wurmpje, dat nog niet eens op zijne beentjes kan staan, een keel opzet, zoo het niet aangesproken wordt met den hem toekomenden titel!
Werkelijk, een belangrijke factor tot volksbeschaving zal zijn de vooruitgang der Javaansche vrouw! Derhalve is het der Regeering eerste taak het zedelijk bewustzijn der Javaansche vrouw op te heffen, haar op te voeden, te onderwijzen, te vormen tot flinke, verstandige moeder en opvoedster!
Particuliere en gouvernementsscholen bewijzen, dat hoe langer hoe meer Inlandsche hoofden óók voor hunne dochters eene verlichtende opvoeding wenschen.
Er zijn eenige Regenten, die met hun kinderen óók de moeders er van laten onderwijzen door Europeesche onderwijzeressen. En nog méér ouders zouden hunne meisjes laten leeren, zoo daartoe maar de gelegenheid bestond; want niet overal is er een meisjesschool, en men ziet er tegen op om de meisjes naar gemengde scholen te zenden.
In de Preanger bestaat er sedert een paar jaar een particuliere, gesubsidieerde school onder leiding eener Europeesche onderwijzeres, speciaal voor kinderen van den Inlandschen adel. Jongens en meisjes gaan er school, echter in afzonderlijke lokalen; en de jongens gaan eerder naar huis, zoodat de kinderen[Pg 357] van beiderlei kunne elkaar niet ontmoeten, volgens de zeden van het land.
Men redeneere niet langer, doch stelle de Inlandsche maatschappij voor een feit: de (één) school voor dochters van hoofden is er!
Persoonlijke eigenschappen, een goeden naam, erkende kundigheden van degenen, die zulk een school leiden, zouden haar succes waarborgen, doch óók de Regeering heeft hier eene taak te vervullen. Zij kan dat succes bevorderen, eerstens door die school allen steun te geven, dien zij behoeft, voorts door op een of andere sprekende wijze te toonen prijs te stellen op den vooruitgang der Javaansche vrouw!
Het Javaansche volk is, als andere kind-volken, uiterst gevoelig voor glans, geur, schittering. Welnu, men voldoe dááraan, maar gève dan tegelijk iets degelijks, iets blijvend goeds!
Men denke aan kinderen, die men voor hunne gezondheid bevorderlijke medicijnen wil ingeven. Zet men hun de pillen b.v. voor zooals ze zijn, zij zullen ze slechts met tegenzin, en dan met vele lieve woordjes, vermaningen en eindelijk dreigementen willen innemen; maar geef hun diezelfde pillen met suiker, zilver, goudpapier omwikkeld, 9 van de 10 gevallen, dat 't kind dadelijk de handjes er gretig naar uitstrekken zal!—Verstandiger geworden zal het geen suiker noch verguldsel behoeven om pillen in te nemen, die het voor zijne gezondheid bevorderlijk weet!
Zou 't voorbeeld door wijlen den Pangeran van Demak nu een halve eeuw geleden gegeven,—hij was de eerste Javaan, die aan zijne kinderen eene Europeesche opvoeding gaf,—zóóveel navolging gevonden hebben, indien niet de Regeering door sprekende bewijzen toonde, die daad te apprécieeren?
Vier zoons en twee kleinzoons van genoemden Pangeran waren en zijn Regenten; en mannen tot oordeelen bevoegd, waren en zijn vol lof over die familie van Regenten.
Het is waar, de Regeering heeft direct voordeel van die daad van dat Inlandsche hoofd; maar het nut, dat de vooruitgang der Javaansche vrouw heeft voor de heele Inlandsche maatschappij, is aangetoond, en moet ieder inzien, die wèl denkt.
Scholen alleen kunnen de maatschappij niet vooruit brengen, ook het huisgezin moet meêwerken. Vooral[Pg 358] van het huisgezin moèt de opvoedende kracht uitgaan, —het huisgezin is er dag en nacht, de school slechts op ènkele uren van den dag.
En hoe kàn nu 't huisgezin zegenend opvoeden, als zulk een voornaam element daarin, de vrouw, de moeder, geheel onbekwaam is tot opvoeden?
Als de Regeering nu op een of andere, het Javaansche volk wèlgevallige manier, toonde prijs te stellen op den vooruitgang óók der Javaansche vrouw, zou Zij krachtig die goede zaak bevorderen. Beter nog dan op eenige andere wijze zou zulk een aanmoediging werken. Het zou méér, grooter effect hebben, dan wanneer b.v. de Regeering direct last gaf, dat alle Inlandsche hoofden hunne dochters moesten naar school zenden, een maatregel, die de Regeering wel nooit zal provoceeren!
Weet de aristocratie, dat de Regeering er op is gesteld, dat hare dochters zich eene meerdere beschaving en ontwikkeling eigen maakten, dan zal zij in de eerste jaren niet uit overtuiging, dan toch uit eigen beweging hare dochters naar school zenden. Hiertoe moet de aristocratie gebracht worden! Wat doet 't er toe met welke drijfveeren men zijne dochters naar school zendt? De quaestie is, dat men ze naar school zendt!
Aan de personen, die onderwijs geven, de taak, om de meisjes, die hun worden toevertrouwd, naar hun beste weten en met àl hun vermogen te vormen tot beschaafde, ontwikkelde vrouwen, bewust van hare zedelijke roeping in de maatschappij, om er te worden de liefdevolle moeder, de verstandige, degelijke opvoedster, en voorts om op alle mogelijke wijzen nut te stichten in eene maatschappij, waar op èlk gebied hulp dringend noodig is!
Voorloopig opene men één school, internaat, opdat men de kinderen geheel in dien geest kan opvoeden; echter zij die inrichting óók toegankelijk voor uitwonende leerlingen.
Het voermiddel zij daar de Nederlandsche taal!
Alleen de kennis van eene Europeesche taal, en in de eerste plaats natuurlijk het Hollandsch, zal, voorloopig de bovenste lagen der Inlandsche maatschappij, tot ontwikkeling, tot geestelijke vrijheid kunnen brengen!
Het beste middel om die taal te leeren, is, dat men zóóveel mogelijk in die taal denkt en die taal spreekt. Maar daarom[Pg 359] verwaarlooze men de eigen taal niet; daaraan bestede men de meeste zorg naast het Hollandsch.
Het denkbeeld heeft veel bekoorlijks om al de Europeesche werken, die ontwikkelend en opvoedend zouden zijn voor den Javaan, in diens taal over te brengen. En men moèt dit óók doen! Doch het is er nog niet, en zal er in den eersten tijd nog niet zijn.
Moet dan in dien tijd van wachten de Javaan in onkunde en onwetendheid opgroeien, terwijl "meer licht" dringend noodig is in eene maatschappij, die zooveel behoefte heeft aan betere zedelijke grondslagen om te komen tot betere materieele welvaart? Het is niet de bedoeling om heel 't Javaansche volk de Nederlandsche taal te leeren; wat zou de landbouwer, houthakker, grassnijder enz. enz. hebben aan kennis der Hollandsche taal? Men leere alleen de elementen, die er aanleg en geschiktheid voor hebben 't Hollandsch, en men houde bij dat taalonderwijs den leerlingen helder voor oogen en werke in dien geest: dat de kennis van het Hollandsch op zichzelf nog niets is, nog volstrekt geene beschaving beteekent, dat de beschaving nog in iets anders zit dan in Hollandsch spreken, Hollandsche uiterlijke maniertjes kennen, en nog minder in de Europeesche kleeren. De kennis der Hollandsche taal is de sleutel, die de schatkamers van Westersche beschaving, wetenschappen, ontsluit; men heeft er te werken om zich wat van die schatten eigen te maken.
Er moet een flink aantal beschaafden naar geest en hart gevormd worden, doorkneed in eigen taal en zaken, en daarnaast in 't Nederlandsch en de Europeesche wetenschappen. Die krachten moeten het Nieuwe verwerken voor andere landgenooten, dat het door dezen aangepast kàn worden!
Vertaal nu alle belangwekkende Europeesche werken in 't Javaansch, zet dat 't Javaansche volk voor; òf de menigte 't dan zou lusten!
Aan hen, die in hun vroegste en latere jeugd alle zedelijke vorming moeten missen, wat nagenoeg het geheele Javaansche volk doet, kan nog zeer wel dat zeer gewichtig punt in de opvoeding bijgebracht worden.[Pg 360]
Dit kan soms door toeval geschieden; men komt in aanraking met edele en kundige menschen, die zich onze geestelijke vorming aantrekken, of wel die onwillekeurig ons opvoeden door edele voorbeelden.
Een willekeurig middel tot opvoeding, waarvan veel heil kan verwacht worden, is: lectuur! Zij zal een uitnemende mede-opvoedster zijn. De Javaan heeft nagenoeg geen lectuur; wat hij heeft zijn enkele heldendichten en zedelessen, die nog wel slechts voor zeer weinigen bereikbaar zijn, doordat bijna alle met de hand zijn geschreven; erfstukken, die van geslacht tot geslacht overgaan en ook doordat vele geschreven zijn in symboliek en in eene voor gewone menschen onverstaanbare taal. Dan nog dit; de Javaan vat doorgaans zijn boeken letterlijk op, waardoor zij zoo niet alle dan toch veel van hunne practische waarde verliezen.
In de Javaansche zedenleer wordt bijv. onthouding van voedsel en slaap aangeprezen als de weg tot wereldlijk en hiernamaalsch welzijn.
Heel mooie gedachten liggen daaraan ten grondslag, echter voor de massa verloren.
Men vast, hongert, waakt, en denkt er reeds te zijn, terwijl de mooie idee hun ontsnapt. "Niet eten, drinken en slapen is het doel van het leven!—en—door lijden (inspanning, zelfbeheersching en beperking) tot heerlijkheid!"
En zoo doet men met meer dingen.
Men geve den Javaan lectuur, geschreven in een populaire, voor ieder verstaanbare taal, géén preeken, óók niet licht-zinnige, oppervlakkige banaliteiten, maar eenvoudige, frissche, onderhoudend vertelde verhalen, stukjes uit 't werkelijke leven, uit 't heden, 't verleden, óók uit 't rijk der fantasie, daarbij altijd in 't oog houdende: een zedelijke, opvoedende ondergrond moet er steeds zijn!
Al prettig keuvelende, geve men den Javaan voedsel voor hart en geest en nuttige wenken voor 't practische leven.
Er moeten boeken en boekjes in dien geest voor volwassenen en voor kinderen worden geschreven, en dan bladen en blaadjes, die wekelijks of maandelijks verschijnen, worden uitgegeven, waarin van alles en allerlei geschreven wordt wat den blik verruimt, den geest ontwikkelt en het gemoed veredelt. Volstrekt[Pg 361] geen gewone krantenlectuur van brand, diefstal en moord, en anonieme zwartmakerijen en opkammerijen. Den lezers worde de gelegenheid gegeven vragen op allerlei gebied te doen, die dan òf door de redactie, òf door de medelezers worden beantwoord.
En zooveel mogelijk moet een uitwisseling en wrijving van gedachten tusschen de lezers onderling door dat blad bevorderd worden.
Evenals met de oprichting van scholen voor dochters van hoofden, moet men ook met de oprichting van zulk een blad eerst op kleine schaal beginnen. Het is immers gemakkelijk om het gaandeweg uit te breiden, terwijl het zóó ontmoedigend is, als men groot begint en het succes gering is.
Verblijdend is de verschijning van "Bintang Hindia", het Maleisch-Hollandsch geïllustreerd blad, dat in Holland uitgegeven en geredigeerd word door een bond van jongelieden der jonge generatie, die in Nederland hunne studiën voltooien aan de Hooge Scholen. Het zijn jonge mannen vol liefde en geestdrift voor hun land en landgenooten, die zij willen voorlichten naar de beschaving! Men steune dat streven!
Populaire kennis over Indië en zijne bevolking worde verspreid onder de Nederlanders; men leere hun den Javaan van een zuiver standpunt kennen, waardoor vooroordeel zou verdwijnen en in de toekomst niet alleen de buitengewone, maar ook gewone Nederlanders den Javaan beschouwen als medemensen, die geheel buiten zijn schuld geestelijk hun mindere is, en niet omdat zijn huidskleur bruin is.
Boeken in dien geest geschreven voor Nederlanders zouden veel nut kunnen stichten èn voor Java èn voor Nederland zelf, en van grooter waarde en kracht zou 't zijn, indien een kind van 't eigen volk Nederland dat volk leerde kennen! Dáárom ook is 't uitstekend, dat aan den Javaan Hollandsch wordt geleerd—het best zal hij door de Nederlanders verstaan worden, indien hij zich uitdrukt in hun taal, daarin zijne wenschen, behoeften en nooden vertelt.
Maar waarom zou eerst op later leeftijd bij Nederlanders de belangstelling voor Indië worden gewekt?—kan dat niet eerder[Pg 362] geschieden? De scholen bieden daartoe eene uitnemende gelegenheid, in Nederland zoowel als in Indië.
Men neme op de scholen onder de leesboekjes, leesboekjes op, die een helderen kijk geven op land, volk, zeden, gewoonten, toestanden van Indië; geen droge, geleerde, wetenschappelijke werkjes, maar onderhoudende lectuur, zooals kinderen ze gaarne lezen, en die een degelijke kennis bevat van de schoone landen en dat zachte bruine volkje van ver over zee.
Om de kinderen op school degelijke kennis van Indië bij te brengen, is 't niet genoeg daarvoor alleen boekjes te gebruiken, hoe populair en met groote kennis van zaken ook geschreven, 't Is óók noodig, dat de onderwijzers méér kennis van Indië bezitten, dan nu 't geval is, al ware 't alleen maar, opdat zij niet met een mond vol tanden zouden staan, als de kleine weetgierigen naar aanleiding van het gelezene over Indië het een en ander weten wilden.
Zou 't niet aanbeveling verdienen op kweekscholen voor onderwijzers een nieuw vak in te voeren; uitgebreide, degelijke kennis van Indië?
O! alle middelen moesten te baat genomen worden om in Nederland, en vooral ook bij de jeugd, belangstelling voor Indië te wekken.
De kinderen van heden zullen de regeerders over Indië van de toekomst zijn!
Beter nog dan 't populairste werk zou aanschouwelijke kennis van Indië in Nederland de belangstelling opwekken voor deze landen en volken.
Tentoonstellingen, zooals "Oost en West" er meer gaf in Den Haag van Indische voorwerpen van kunst en nijverheid, en zoo mogelijk in de eigene omgeving; bijv. een Inlandsche woning met bewoners (echte Javanen) en gamelan, op véle, véle plaatsen des lands gehouden, tegen zoo laag mogelijk gestelden toegangsprijs, opdat het volk er ook van profiteere. Zulk eene expositie bijeenbrengen en ze dan van plaats tot plaats door heel Nederland laten trekken en kijken.
Het is diep treurig voor Indië, en beschamend voor Nederland, dat de Nederlanders over het algemeen, de ontwikkelden niet uitgezonderd, zoo bitter, bitter weinig of niets van Indië afweten. Een der maatregelen door de Regeering te nemen om 't volk van Java tot meerdere ontwikkeling en welvaart[Pg 363] te brengen en ten goede van Nederland zelve, is ongetwijfeld de kennis van Indië onder de Nederlanders zelf te bevorderen, bij hen belangstelling te wekken voor den "Oost".
Er kan van de Nederlanders in Indië een zegenrijke invloed uitgaan tot 't volk: ieder ontwikkelde Europeaan, in 't bijzonder degenen, die uit den aard van hunnen werkkring direct òf met den adel òf met 't volk in aanraking komen, kan in zekeren zin opvoeder en weldoener zijn van den Javaan. Men kan persoonlijken invloed ten goede oefenen en weldoen in den vorm van hulpverschaffing in gevallen van ziekten en verwondingen.
Welk een grooten, zegenenden invloed kon er van de ambtenaren persoonlijk uitgaan, zij die direct aanraking hebben met de hoogsten van het land: de hoofden en aristocratie.
Wat is van dien persoonlijken invloed te bespeuren? Over 't algemeen bedroevend weinig, o zoo bitter weinig! Dankbaar worden herdacht de ambtenaren, die hart hebben voor 't bruine volkje, dat zij regeeren, die de aan hen ondergeschikte Inlandsche ambtenaren beschouwen, niet als minderwaardigen in alles—bestemd om hen te aanbidden, maar als evenmenschen en kameraden.
O! dat er eene betere verhouding kome tusschen Europeesche bestuursambtenaren en Inlandsche, voornoemde aangehaalde verhouding regel worde, en niet langer uitzondering blijve!
Het "prestige" staat er als scheidsmuur tusschen, houdt 't Europeesche en Inlandsche element van elkaar.
Zal èn Nederland èn Indië niet beter gebaat worden, indien over 't algemeen de Nederlanders en in 't bijzonder de bestuursambtenaren op eene àndere manier het "prestige" zoeken hoog te houden dan tot nu toe gevolgd is?
Humaniteit zal op den duur blijken te zijn beter, en is óók 't beste middel om Java aan Nederland te ketenen, dan wanneer de Nederlanders, inzonderheid de bestuursambtenaren, de bevolking ontzag voor Neerland's gezag inboezemen, door zichzelf te plaatsen "op een verheven standpunt van goddelijke vereering". De Inlandsche ambtenaren bewijzen den Europeeschen den eerbied, dien zij hun eigen hoofden geven, omdat men weet dat de heeren daarop gesteld zijn—maar of men 't uit het hart doet???!
De Nederlandsche ambtenaar sta hoog genoeg, om géén[Pg 364] eerbiedsbewijzen te willen aanvaarden, dan die uit het hart komen!
Ook van de Europeesche vrouw kan hier grooten zegen uitgaan tot de Inlandsche maatschappij.
Er zijn gevallen bekend van Inlandsche meisjes, die van huis uit reeds eenige ontwikkeling mee brachten en die door den persoonlijken invloed van Europeesche vrouwen zich eene meerdere ontwikkeling verwierven, welke in de toekomst tot nut zal strekken der Inlandsche maatschappij, ten volle bewust als zij zijn daarin eene zedelijke roeping te vervullen te hebben.
Het voordeel, dat Nederland zelf heeft van die daad van humaniteit zijner dochters; zij hebben in de harten dier Inlandsche vrouwen en harer familie liefde geplant voor haar land, hare natie. Zelf hebben zij het Javaansche volk van een beter standpunt leeren kennen. Het heeft dus geleid tot wederzijdsche waardeering en óók vertrouwen, welke beide partijen ten goede komen.
Er is ontzaglijk veel moois te doen in Indië voor den Europeaan en voor de Europeesche vrouw. Met een beetje goeden wil zouden zij zoo gemakkelijk de liefde der inboorlingen kunnen winnen. De Javaan kent geen dankbaarheid, wordt wel beweerd. O! als men maar eens hoorde hoe die "ondankbaren" met schier aandoenlijke liefde en vereering van Europeanen spreken, van wie zij liefde hebben ondervonden, men zou ànders spreken.
De Javaan is zóó gevoelig voor uit 't hart komende vriendelijkheid. De Europeanen hebben den eersten stap tot toenadering te doen; uit zich zelf zullen de Javanen nooit tot de Europeanen gaan, daarvoor zijn zij te bescheiden, te beschroomd, en—de Europeaan moet immers nog hun vertrouwen winnen?
En tot dit alles kan men komen, indien in Nederland eene degelijke kennis van Indië algemeen wordt. Verbreid ze in school en huis bij de jeugd, prent haar in, dat Nederland eene zedelijke roeping heeft te vervullen tegenover Indië, de schoone, rijke landen over zee, waaraan Groot-Nederland zijne beteekenis als Koloniale Mogendheid dankt. Men leere in Nederland vragen en er over nadenken: "Wat zou Nederland zijn zonder Indie?" en dat dan Nederland aan Indië leere: "Wat zou Indië zijn zonder Nederland?"
Over volksonderwijs leze men de voorstellen van den tegenwoordigen[Pg 365] Regent van Ngawi.[1] Voorts zou 't aanbeveling verdienen de inrichtingen van onderwijs en opvoeding, de vakschool, enz. op Modjowarno en de resultaten daarvan grondig te bestudeeren. Waarom zouden zulke zegenrijke instellingen als op Modjowarno niet op meer plaatsen van Java kunnen komen?
Als de godsdienst-quaestie er buiten bleef, men wat dat betrof zich strikt neutraal hield, zou er niets geen gevaar te duchten zijn van het fanatieke deel der natie. Zonder godsdienstige propaganda zou men, zonder vrees de fanatieken tegen zich in het harnas te jagen, dat zegenend liefdewerk over geheel Java kunnen doen. De Javaan toch beschouwt in zijn hart met min of meer minachting zijn landgenoot en voormalig geloofsgenoot, die zijn oud geloof is afvallig geworden en de Christenleer omhelst. Dit beschouwt de Mohammedaan als de grootste zonde. En de Christen geworden Inlander van zijn kant kijkt min of meer neer op zijn landgenoot en voormalig geloofsgenoot, den Mohammedaan gebleven Javaan. Hij acht zich boven dezen verheven, nu hij hetzelfde geloof belijdt als de Blanken en meent in alles diens gelijke te zijn.
Voed den Javaan op, leer hem zelfstandig denken, en als hij volwassen is naar den geest, laat hem dan zelf zijn godsdienstige richting kiezen. Laat hij zich uit overtuiging doopen, niemand belette hem dat, het Christendom zou er slechts bij winnen, het zou een oprecht vrome, geloovige meer onder zijne belijders tellen. Wil men blijven in 't oude geloof zijner vaderen, het zij zoo!
Leer den Javaan door daad en woord wat ware beschaving, ware liefde is. Niet in de huidskleur, niet in de kleeren, niet in de uiterlijke manieren, niet in de taal, die men spreekt, ook niet in den naam van 't geloof, dat men belijdt, zit de ware beschaving. De ware beschaving woont in 't eigen hart. Het is karakter en zielenadel! Dien heeft men aan te kweeken onder àlle rassen van allerlei geloof, ter verheerlijking Gods, den eenigen, waren God, die de Vader is aller schepselen.
Dat Nederland naar Indië zende, ware Godskinderen, engelen der liefde, ten zegen van het Javaansche volk![Pg 366]
Er moesten meer hoofdenscholen komen, één op Batavia, Semarang en Soerabaja en een school speciaal voor djaksa's (Inlandsch officier van justitie), waar de jongelieden geheel voor dien tak van dienst worden opgeleid. De Nederlandsche taal zij 't voermiddel op al die scholen.[2]
Er melden ieder jaar geregeld meer leerlingen, wel 5 X meer, zich aan voor de hoofdenscholen, dan er plaatsen beschikbaar zijn.
Als er meer zulke scholen kwamen, zouden in de naaste toekomst de ambtenaren gerecruteerd kunnen worden enkel uit leerlingen dier scholen. Dat het land er ontzaglijk veel bij zal winnen, behoeft wel geen betoog. Nu bestaat 't ambtenaarscorps grootendeels uit magangs, wier opleiding over 't algemeen nu juist niet schitterend was.
Van nagenoeg alle magangs bestaat de geheele opleiding uit 't afloopen der gewone lagere Inlandsche school, daarna gaat men "magang" loopen bij Europeesche of Inlandsche ambtenaren, helpen bij 't schrijf- en copieerwerk.
Na op die wijze eenige, en niet zelden verscheidene jaren, dikwijls zonder loon, werkzaam te zijn geweest, wordt men op voorspraak van zijn "heer ambtenaar", gewoonlijk schrijver, hetzelfde baantje dus, met 't verschil, dat men nu van 't Gouvernement, dat men jaren heeft gediend, tractement krijgt en men in 't ambtenarencorps is opgenomen met de daaraan, voor ons kind-volk zóó aantrekkelijke verbonden rechten: 't voeren van een pajong (zonnescherm) en 't dragen van blinkende W-knoopen!—Velen komen op die wijze eerst láát, wat leeftijd betreft, op de onderste sport des ambtelijken ladders.
Is dit in 't belang van den dienst? De ouderdom heeft misschien meer ondervinding voor op de jeugd—(maar welke ondervindingen kan men in den dienst hebben opgedaan, als men er steeds buiten heeft gestaan?)—de jeugd heeft ontegenzeglijk dit voor op den ouderdom: "frischheid". En als aan die frischheid zich kundigheden paren, wat zou daar niet van te verwachten zijn? Dat 't dan vaste regel worde bij bevordering minder te letten op anciënniteit, dan wel op de capaciteiten en geschiktheid der te bevorderen ambtenaren.[Pg 367]
Zeer toe te juichen is de stelregel door de Regeering in den laatsten tijd gevolgd bij de benoemingen der hoogste Inlandsche ambtenaren, n.l. de Regenten.
Drie mannen, waarvan twee nog zeer jeugdig en één zelfs buiten 't corps staande, maar die zéér begaafd is, werden tot die hooge waardigheid opgeroepen. Alle drie hadden zij de H.B.S. afgeloopen en één zelfs in Nederland.
Dit brengt frischheid in het corps, en heeft ook dit voor, dat men in de Inlandsche wereld tot besef komt, dat hooge geboorte thans op zich zelf niets beteekent, maar dat men bij goede afkomst ook bekwaamheden moet paren om in aanmerking te komen voor het hoogste ambt. Dit zal een prikkel zijn voor de hooggeborenen en hooggeplaatste ouders om hunne kinderen zoo goed mogelijk te laten ontwikkelen.
Behalve die drie reeds bedoelde telt 't corps nog drie Regenten met een H.B.S.-opleiding.
Zoo langzaam aan worde dan tot regel gesteld: niemand kome in aanmerking voor Regent, die niet eene H.B.S.-opleiding genoten heeft en voorts goed ontwikkeld en ten volle berekend is voor die taak.
Overbekend is het schreeuwend gebrek aan medische hulp in Indië. Ambtenaren en onderwijzers zouden zeer best daarin eenigszins tegemoet kunnen komen. Op hoofden- en kweekscholen voor onderwijzers worde als een nieuw vak ingevoerd: gezondheids-en verbandleer. O! zooveel levens zouden niet verloren behoeven te gaan, indien in de naaste omgeving maar iemand was, die maar elementaire kennis van hygiëne bezat. Hoeveel keeren is het niet gebeurd, dat bij verwondingen iemand doodbloedde, aleer er geneeskundige hulp, die dikwijls mijlen ver is, kwam.
Er was een kind door de tram overreden; de naaste dokters-standplaats was 2 uren ver; het kind werd er heen getransporteerd en bloedde onderweg dood, omdat er niemand was, die eenig verstand van verbinden had.
De Inlandsche hoofden zouden hunne hygiënische kennis aan[Pg 368] de dessahoofden kunnen leeren en in de dessa had men dan alvast wat.
De onderwijzers moesten op school hunne hygiënische kennis onderwijzen. Op Magelang, waar een hoofdenschool is en tevens veel officieren van gezondheid zijn, kon men al dadelijk de leerlingen een cursus in gezondheid en verbandleer laten volgen. Ook op Djokdja, waar een kweekschool voor onderwijzers is, en ook officieren van gezondheid zijn, kan men al dadelijk daarmeê beginnen. Op de opleidingsscholen voor Inlandsche ambtenaren en onderwijzers, geve men een welvoorziene bibliotheek, zoo mogelijk in de 3 talen Javaansch, Maleisch en Hollandsch, bevattende leerrijke, ontwikkelende en den geest voedende, verrijkende en verheffende boeken. Zoo veel mogelijk bevordere men de liefde voor de litteratuur bij de leerlingen. En opdat er met vrucht gelezen worde, leze men onder leiding van onderwijzers, die zelf gevoel voor litteratuur hebben. Het gelezene bespreekt men telkens. Zooveel mogelijk moet een vrije gedachtenwisseling en wrijving onder de leerlingen onderling bevorderd worden. Men legge bijvoorbeeld "spreekavonden" aan, onder leiding van onderwijzers, waarop belangrijke zaken en gebeurtenissen worden besproken. De jongelieden denken daarover na en deelen hunne gedachten er over mee op een volgende bijeenkomst. Men lache hen niet uit, als zij vreemde theorieën verkondigen, doch helpe hen met tact, zachtheid en liefde op weg.
Begint men met spot, dan zullen met de monden ook de harten sluiten. Men moet hun leeren zelfstandig denken. Zooals reeds meer gezegd, de onderwijzers hebben een dubbele taak: onderwijzer en opvoeder zijn! Zij hebben zorg te dragen voor die dubbele opvoeding; de verstandelijke en de zedelijke!
Bij de leerlingen moet 't bewustzijn worden wakkergeroepen, "dat zij hebben eene zedelijke roeping te vervullen in de maatschappij, jegens het volk, dat zij zullen besturen". Ook na 't verlaten der school moet de voeling tusschen de leerlingen onderling blijven bestaan, onderhouden worden. Dat zou 't best kunnen geschieden door de oprichting van een blaadje voor leerlingen en oud-leerlingen dier scholen, geredigeerd door de onderwijzers, en bijgestaan door de verstgevorderde leerlingen. In dat blaadje, dat in 't Hollandsch gaat, om de taal te onderhouden, en om ook in Europeesche kringen te komen, deelen de oud-leerlingen hunne bevindingen en ervaringen in den[Pg 369] dienst mede, die dan door de onderwijzers met de leerlingen besproken worden en beantwoord, en zoo over en weer.
Uitnemend is de maatregel, door de Regeering sedert een paar jaar genomen om den blik der Inlandsche onderwijzers te verruimen. Ieder jaar in de groote vacantie wordt een aantal onderwijzers in de gelegenheid gesteld op 's lands kosten een kijkje te nemen op een der drie hoofdsteden, zij moeten dan een verslag daarvan uitbrengen, liefst in 't Hollandsch, en dat ter hand stellen aan den Inspecteur.
Zeer zeker is 't noodig bij de toenemende beschaving en ontwikkeling van de Inlandsche maatschappij nieuwe takken van dienst open te stellen voor zonen van den adel.
Het zij hierbij aangeteekend, dat bij jongelieden, die eene H.B.S.-opleiding genoten en genieten, al heel weinig lust bestaat om bij het Binnenlandsch Bestuur te dienen. De reden ligt voor de hand; de vrijheid in handelen en denken gedurende hun studietijd genoten, heeft bij hen te diep wortel geschoten, dan dat zij zich zonder verdriet zouden kunnen schikken in eenen werkkring, waar de hun lief geworden vrijheid zoo goed als onbekend is.
Het geestdoodend klerkenbaantje, waarmede de Inlandsche ambtelijke loopbaan nu absoluut schijnt te moeten aangevangen worden, is nu juist niet geschikt om een pas uit de H.B.S. stappenden jongeling liefde in te boezemen voor den dienst. De positie, die hij als laaggeplaatst Inlandsch ambtenaar heeft, verschilt zoo hemelsbreed met zijn vrijen gymnasiastentijd. Hij mag al wat hij met zooveel ijver, energie en moeite heeft vergaard in de 5 jaren, in een kastje sluiten; voor zijn tegenwoordig leven en werk heeft hij dat alles niet noodig.
Wat een illusies worden niet begraven met den diepen zucht, geslaakt bij 't zetten van den eersten pennestreek als klerk!
En 't gebeurt wel eens, dat de Europeesche medescholier van heden, in de toekomst zijn chef is, dien hij kruipend heeft te naderen en allen eerbied te bewijzen, dien hij, van hooge afkomst zijnde, alleen zijnen ouders en oudere verwanten geeft.
Energieke, intelligente Inlandsche jongelieden stelle men in[Pg 370] de gelegenheid hunne opvoeding aan Europeesche Hooge Scholen te voltooien.
Inlandsche meesters in de rechten konden 't land uitnemende diensten bewijzen.
Na de voltooiing hunner studiën aan de Hooge School stelle men hen in staat hunne studiën voort te zetten in 't land hunner geboorte en onder 't volk welks taal de zijne is. Laat hen daar bestudeeren het Inlandsch recht.
Zij zouden dingen aan 't licht kunnen brengen, der Regeering en 't land van veel nut.
Als kinderen van 't eigen volk hebben zij overal toegang, kunnen zij doordringen tot de diepste diepten van het uiterlijk en innerlijk leven van het volk. Zij kunnen overal komen, waar de Europeaan met geen mogelijkheid bij kan. En wat men voor geen geld ter wereld een vreemdeling zou willen vertellen, zou de Inlander den landgenoot toevertrouwen.
En traden zij als presidenten van den Landraad op, men zou er slechts bij winnen. Zij zouden géén tolk noodig nebben en zich direct in contact stellen met de beklaagden. Het eigenlijke volk spreekt maar één taal, zijn eigen. En 't moet nog komen, dat rechtzittingen gehouden worden in de landstaal, d.i. òf Javaansch, òf Madureesch, òf Soendaneesch! Waarom prefereeren de Landraadsvoorzitters Hollandsch sprekende djaksa's? men drukt zich 't best uit in die taal. Maar niet alle djaksa's spreken Hollandsch!
In Europa opgeleide Inlandsche dokters zouden ook uitstekende diensten bewijzen aan ons land. De voordeelen van een-kind-van-'t-land-zelve-zijn zouden telkens in 't oog springen, vooral bij onderzoekingen onder en midden 't volk te doen, en andere werkzaamheden, waarbij men direct aanraking heeft met 't volk.
Vollediger toegerust dan de gewone dokters-djawa, doorkneed in eigen taal en zaken, zouden in Europa opgeleide Inlandsche doktoren aan de medische wetenschap goede diensten kunnen bewijzen.
Zij zouden grondig de Inlandsche medicijnen, die volstrekt niet alle kwakzalverij zijn, kunnen bestudeeren en ze in een wetenschappelijk kleed gestoken de Europeesche wereld binnenleiden: zonder dat kleed krijgt men er geen toegang!
De Inlanders gebruiken zoovele eenvoudige, onschadelijke middelen, waarvan er werkelijk deugdelijke zijn. Vertelde[Pg 371] een leek, bijv. aan een dokter, dat de Inlanders met goed succes paling en wormenbloed gebruiken voor ontstoken oogen, de geleerde zou hem gewoon uitlachen. En toch is het een feit, en meer van zulke dingen. In klapperwater, in pisangbatoe zit geneeskracht.
't Is toch zoo eenvoudig mogelijk—ziekten van het land geneest men met middelen van het land zelve. Dat daar veel onzin bij is, is nog geen bewijs dat er niets deugdelijks bij zou zijn.
't Is meer gebeurd, dat patiënten (Europeanen), vooral dysenterielijders (tropische ziekte), door wetenschappelijke menschen, doktoren opgegeven, baat vonden bij onschuldige Inlandsche middeltjes.
Niet lang geleden constateerde een kundig geneesheer bij een Inlandsch meisje keeltering in vergevorderden staat. Hij gaf haar hoogstens twee weken te leven en voorspelde een vreeselijk uiteinde. De wanhopige moeder bracht 't meisje weg, naar haar volk, om er genezing voor te zoeken; en zij vond. Het meisje leeft, is gezond en wel, heeft nergens pijn en kreeg haar stem terug. De geleerden zouden medelijdend hunne schouders ophalen, als zij hoorden, wat men 't kind had ingegeven: kleine insecten op de sawah gevangen, levend ingeslikt met pisangmas. Barbaarsch middel!—wat doet het er toe?—zij vond er baat bij, die zij niet had gevonden bij de wetenschap.
De dokters-djawa konden zulks ook wel bekendmaken. Dat kunnen ze, maar ze doen het niet. Vrees wellicht, dat de geleerden hen zouden uitlachen? Een Inlandsche dokter, evengoed toegerust als zijn Europeesche collega, van een of ander overtuigd zijnde, zou zijne overtuiging durven belijden en haar durven verdedigen.
Als ingenieur, als houtvester zouden energieke, intelligente Inlanders op hun plaats zijn en ook véél goeds kunnen doen èn voor 't Gouvernement èn voor de bevolking!
Dat dan Nederland de zonen en dochteren van Java in de gelegenheid stelle, zich bekwaamheden te verwerven, die hen in staat stellen hun land en volk tot geestesontwikkeling en grooten bloei te brengen—Neêrland tot sieraad en eer!
- ↑ Dezen Regent, Raden Mas Toemenggoeng Oetoyo, is sedert Regent van Japara geworden, terwijl een der broeders van de schrijfster, Raden Mas Toemenggoeng Ario Sosro Boesono, Regent van Ngawi werd.
- ↑ Aan deze wenschen is in hoofdzaak voldaan. Er zijn sedert nog drie hoofdenscholen (scholen tot opleiding van Inlandsche ambtenaren) opgericht te Serang, Madioen en Blitar, (West-, Midden- en Oost-Java), en te Batavia is tot stand gekomen eene school tot opleiding van Inlandsche rechtskundigen. Op al deze inrichtingen is het Nederlandsch het voermiddel.