Door Duisternis Tot Licht/Gedachten ontleend aan niet openbaar gemaakte brieven
GEDACHTEN ONTLEEND AAN NIET OPENBAAR GEMAAKTE BRIEVEN.
Ik geloof in een God van oneindige liefde, in eene liefdevolle beschikking, ons ten goede.
Wij gaan den weg met moed, hoop en vertrouwen, Hij, die ons tot dit werk roept, Hij waakt over ons; Hij zal ons grijpen, steunen, wanneer wij wankelen, en oprichten, wanneer wij vallen!
Waar ik mijn troost, mijn kracht uit put? door zoo min mogelijk aan mezelf te denken, 't allermeest en in de eerste plaats aan anderen.
Nu weet ik wat een zegen er uitgaat van de schoone leer: "zichzelf te vergeten, zichzelf 't laatst lief te hebben."
Ik ben daarin pas eene beginneling. Wij hebben altijd gezegd en oprecht gemeend ook, dat niets ons te veel zou zijn, als wij daarmede anderen konden helpen. Wij hadden eene bepaalde manier van helpen in 't oog, en dachten aan niets anders. Wij zouden gelukkig zijn, als wij op die manier konden helpen. Daar school wel degelijk egoïsme achter; wij hadden ons één gemaakt met die wijze van nuttig zijn voor anderen, van offeren. De vervulling van dien wensch had ons gelukkig gemaakt. Dat was dus wel degelijk gedeeltelijk egoïsme.
De schoonste en moeielijkste overwinning waartoe de mensch in staat is, is: zich zelve overwinnen.
We kunnen, we willen niet gelooven, dat mannen, die hunne moeders zielslief hebben, ooit slecht kunnen zijn. 't Lijkt me eene onmogelijkheid toe.
Dat zijn nog de slechtste mannen niet, die trouwe kameraden hunner zusters zijn.[Pg 350]
Vriendschap, die niet gebouwd is op volkomen oprechtheid, kan geen echte vriendschap zijn en onmogelijk duurzaam zijn.
Heerlijk is 't om invloed te hebben, maar o zoo angstig tevens! 't Is soms zoo moeielijk uit te maken, waar het goede ophoudt en het kwade begint.
O! in ons schreeuwt dikwijls het verlangen naar die eenvoudige zielen. Wij zullen niet tornen aan hun eenvoud, wij zullen hun niet andere behoeften leeren; wij zullen hen laten in hun eenvoud, hun karakter, en alleen daar verandering trachten te brengen, waar de zeden in strijd zijn met het beginsel Liefde.
Ruk de klimplant los van het voorwerp harer innige duizend-armige omhelzing, en zij zal neerhangen, of alle leven uit haar is gebluscht. Lang zal 't duren, eer zij weer opleven kan.
Oude overgeleverde meeningen schuift men niet zoo maar terzijde om plaats te maken voor jonge ideeën.
Machtig zijn de oude nog, waar geheel het land ze huldigt, maar het frissche jonge beginsel zal overwinnen.
Uit den dood zal nieuw leven verrijzen! Men kan 't nieuwe leven niet smoren, en al lukt het nú, morgen zal 't weer opbloeien en aldoor in kracht en sterkte toenemen!